e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

Gevonden: 2235
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klaverzaad kleezaad: klēzǭt (Merkelbeek) Het zeer fijne zaad van klaver. In L 292 en 320a zegt men: ɛklaverzaad gaan verkopenɛ voor: "te biechten gaan". I-5
kledij, kleren kleren: klé.jər (Merkelbeek) ... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] III-1-3
kleerborstel borstel: beusjtel (Merkelbeek) Kleerborstel. Hoe noemt men het hierboven afgebeelde voorwerp, dat wordt gebruikt om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen enz. te verwijderen? [DC 15 (1947)] III-1-3
klei, leem leem: lęi̯m (Merkelbeek) Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.] I-8
kleigrond kleiland: kleelandj (Merkelbeek) kleiland III-4-4
klein in zijn soort pietsje: píetsje (Merkelbeek) iets dat klein is in zijn soort [piepeling, ruigte, geneuk] [N 91 (1982)] III-4-4
klein wolkje schaapje: scheùpkes (Merkelbeek) klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)] III-4-4
kleppers kleppers: klepper (Merkelbeek), ratel: ratel (Merkelbeek) Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] III-3-2
kletsen brazelen: brazele (Merkelbeek), wauwelen: Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.  wauwele (Merkelbeek), zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  sjwetse (Merkelbeek) praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] III-3-1
kletswijf kletskous: kletsjkous (Merkelbeek), rebbeledep: vgl. Sittard Wb. (pag. 337): rebbedep, vlegel; oude brompot. rebbelke, rammelaar.  rebbeledep (Merkelbeek) een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] III-3-1