19600 |
bord |
telder:
tɛlder (L209p Merselo)
|
bord [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
21302 |
borg |
borg:
börg (L209p Merselo)
|
borg [SGV (1914)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
drupje:
Genne koffie en dröpke tegeliek: geen twee dingen tegelijk doen
dröpke (L209p Merselo),
halfje, een -:
Meug ik nog een helfke?
helfke (L209p Merselo)
|
borreltje || halfje (borreltje)
III-2-3
|
19497 |
borstel |
borstel:
baors(t)el (L209p Merselo),
bors(t)el (L209p Merselo),
borsel (L209p Merselo),
kwast:
kwâst (L209p Merselo),
wasser:
wesser (L209p Merselo)
|
borstel [SGV (1914)] || soort borstel om de gootsteen schoon te maken, bestaande uit een bijeen gebonden bosje berkentakjes
III-2-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
boarst (L209p Merselo)
|
borst(kas) [SGV (1914)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrstnęt (L209p Merselo)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
trekzeel:
trekzeel (L209p Merselo)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
33968 |
borsttuig |
borstgescheer:
bǫrst˲gǝšīr (L209p Merselo)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
33713 |
bos |
bos:
bos (L209p Merselo)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (L209p Merselo)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|