e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mesch

Overzicht

Gevonden: 750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuiptrekking stuiptrekkingen: styptrɛkeŋǝ (Mesch) Het onwillekeurig samentrekken der spieren dat optreedt nadat het dier is geschoten en gestoken. [N 28, 16] II-1
stuitbeen staartschroef: schtartschroef (Mesch) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiver flap: flap (Mesch), knab: Opm. is huidige benaming.  knap (Mesch), vierkantige, een ~: Opm. is vroegere benaming.  veerkentige (Mesch) stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1
stuiver (belg.) stuiver: (= 5 cent).  sjtuuver (Mesch) Betekenis en uitspraak van: stuiver? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] III-3-1
suikerbiet suikerkroot: sukǝrkrōt (Mesch) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suizen van de oren tuiten: mn oere toete (Mesch) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
tafelmes mets: mets (Mesch) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
tandvlees tandvlees: tandvleisch (Mesch) tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)] III-1-1
te lood loodrecht: lūtrex (Mesch) Gezegd van een muur of hoek wanneer deze tijdens de controle met het schietlood een loodrechte stand vertoont. [N 31, 10d; monogr.] II-9
teek teek: eigen spellingsysteem  teek (Mesch) teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)] III-4-2