| 20216 |
broeder |
broeder:
broor (L245p Meterik)
|
broeder [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 33614 |
broeibak |
broeibak:
broeibak (L245p Meterik)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
| 18197 |
broek: algemeen |
boks:
bŏŏks (L245p Meterik),
gīi̯ loept ok aalt mit ən āfgəzaktə bŏoks (L245p Meterik),
heei heel zien bŏoks ŏop mit ēnə bŏoksəbânt (L245p Meterik)
|
broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
| 18309 |
broeksriem |
boksenband:
heei heel zien bŏoks ŏop mit ēnə bŏoksəbânt (L245p Meterik)
|
Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
| 20335 |
broer |
broer:
broor (L245p Meterik)
|
broeder [SGV (1914)]
III-2-2
|
| 24307 |
brommen, zoemen van een insect |
brommen:
brŏĕme (L245p Meterik)
|
brommen [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 34342 |
bronstig |
berig:
biǝrex (L245p Meterik),
bērex (L245p Meterik),
bęrex (L245p Meterik)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
| 20769 |
brood |
brood:
brōēwt (L245p Meterik),
brôêt (L245p Meterik)
|
brood [DC 39 (1965)], [RND]
III-2-3
|
| 25500 |
broodoven |
oven:
oavǝ (L245p Meterik),
ǭvǝ (L245p Meterik)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
| 25657 |
brouwen |
brouwen:
brǫwǝ (L245p Meterik)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|