21469 |
klikspaan |
klepstaart:
klepstaart (L245p Meterik)
|
klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
20950 |
klokhuis |
kroos:
kroews (L245p Meterik)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
klūt (L245p Meterik)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
18792 |
kluwen |
kluwen:
klōōwwe (L245p Meterik)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|
21347 |
knecht |
knecht:
enne nijje knēcht (L245p Meterik)
|
knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)]
III-3-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knēxt (L245p Meterik)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
botter kneden:
[botter] knęi̯ǝn (L245p Meterik),
kneden:
knēi̯ǝ (L245p Meterik)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
nijpen:
nīēpen (L245p Meterik)
|
knellen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blutse (L245p Meterik)
|
blutsen [SGV (1914)]
III-2-3
|
17677 |
knie |
knie:
knej (L245p Meterik),
knij (L245p Meterik)
|
knie [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|