20820 |
ham, hesp |
hesp:
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
hyps (P193p Mettekoven)
|
hesp [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
18256 |
handschoen |
haas:
hās (P193p Mettekoven),
[mv. haaste]
iən pār hāste (P193p Mettekoven)
|
een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
33147 |
handzeef |
zeef:
zęi̯f (P193p Mettekoven)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
17811 |
hangen |
hangen:
haŋe (P193p Mettekoven)
|
hangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
20797 |
haring |
haring:
ēring (P193p Mettekoven)
|
haring [ZND 26 (1937)]
III-2-3
|
21497 |
hartelijk |
goed:
zeͅ heͅbbəoͅs gud ontvangə (P193p Mettekoven)
|
Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21458 |
haten |
haten:
a͂te (P193p Mettekoven)
|
Haten. [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (P193p Mettekoven)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
24480 |
hazelaar |
notenstruik:
nøtestruk (P193p Mettekoven)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
azeneut (P193p Mettekoven)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|