18065 |
klierziekte |
klieren:
klīre (P193p Mettekoven),
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
klīrə (P193p Mettekoven)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
18230 |
klomp |
klonk:
klunk (P193p Mettekoven),
kluŋk (P193p Mettekoven)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|
19469 |
kluit |
kluit:
klø̄t (P193p Mettekoven),
leem en gruis werden gekneed (voeten) tot een soort pulp; in vormen gegoten en gedroogd om de stoof te stoken; 40 a 50 jaar geleden thans een soort kool, waarmee men de dorsmachine stookt
klø͂ͅt (P193p Mettekoven)
|
bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)] || kluit, steenkoolbriket [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (P193p Mettekoven)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
17921 |
knellen |
pijn doen:
dyn mich pēn (P193p Mettekoven)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
pijn doen:
dyn mich pēn (P193p Mettekoven)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
17677 |
knie |
knie:
knē (P193p Mettekoven)
|
knie [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
17678 |
knieholte |
vouw:
vā (P193p Mettekoven)
|
hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
gronzen:
xrőͅnzə (P193p Mettekoven)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
pitsen:
pitse (P193p Mettekoven)
|
iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|