e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mettekoven

Overzicht

Gevonden: 793

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bussel uitgedorst stro bussel: bøsǝl (Mettekoven), schoof: šǭf (Mettekoven) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
buurman buurman: boermaan (Mettekoven), būrman (Mettekoven) buurman [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurt geburen: hije wóent ne de gebuere (Mettekoven), gebuur: ijə wunt en de gebūr (Mettekoven) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurten bij de geburen gaan klappen: we haaijt h t gebreujk n d n waaijnter beej de geboere te goen zetten klappe (Mettekoven), raisonneren (<fr.): Van Dale: raisonneren (&lt;Fr.), (gew.) 1. redeneren; verstandelijk betogen; -2. praten, zich onderhouden.  rezeͅnīreͅ chōͅn (Mettekoven) Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw buurvrouw: boervrouw (Mettekoven), būrvrōͅw (Mettekoven) buurvrouw [ZND 22 (1936)] III-3-1
daas (tabanidae) daps: daps (Mettekoven) horzel [ZND 27 (1938)] III-4-2
dakgoot dakgoot: dǭk˲gøǝt (Mettekoven) Zie kaart. Horizontaal afvoerkanaal dat onder een dakrand wordt aangebracht om het van het dak stromende regenwater af te voeren, hetzij onmiddellijk via een spuier, hetzij door een in de aardbodem uitmondende gootpijp. Met de term 'Keulse goot' (L 387) wordt een goot aangeduid die niet buiten het muurvlak uitsteekt, maar op de muurplaat rust. In S 11 en L 1 a-m werd in het algemeen gevraagd naar ø̄gootø̄. In dit lemma zijn uit dit materiaal alleen die antwoorden opgenomen, waarbij door de invuller werd vermeld dat het specifiek de benaming voor een dakgoot betrof. [N 64, 148a; N 54, 185a; L 24, 23a; L B1, 159a; R 14, 23j2; monogr.; Vld; div.; S 11; L 1a-m] II-9
dal, vallei dal: del (Mettekoven) laagte (tussen 2 heuvels) [ZND 29 (1938)] III-4-4
de berg afrollen aftuimelen: âftūmele (Mettekoven) de berg afrollen [ZND 41 (1943)] III-1-2
de gaffel toezetten de vork toezetten: zet de vo͂ͅrk to (Mettekoven) Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)] III-3-2