33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bøsǝl (P193p Mettekoven),
schoof:
šǭf (P193p Mettekoven)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
buurman:
boermaan (P193p Mettekoven),
būrman (P193p Mettekoven)
|
buurman [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
hije wóent ne de gebuere (P193p Mettekoven),
gebuur:
ijə wunt en de gebūr (P193p Mettekoven)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
bij de geburen gaan klappen:
we haaijt h t gebreujk n d n waaijnter beej de geboere te goen zetten klappe (P193p Mettekoven),
raisonneren (<fr.):
Van Dale: raisonneren (<Fr.), (gew.) 1. redeneren; verstandelijk betogen; -2. praten, zich onderhouden.
rezeͅnīreͅ chōͅn (P193p Mettekoven)
|
Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
buurvrouw:
boervrouw (P193p Mettekoven),
būrvrōͅw (P193p Mettekoven)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
24327 |
daas (tabanidae) |
daps:
daps (P193p Mettekoven)
|
horzel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
30534 |
dakgoot |
dakgoot:
dǭk˲gøǝt (P193p Mettekoven)
|
Zie kaart. Horizontaal afvoerkanaal dat onder een dakrand wordt aangebracht om het van het dak stromende regenwater af te voeren, hetzij onmiddellijk via een spuier, hetzij door een in de aardbodem uitmondende gootpijp. Met de term 'Keulse goot' (L 387) wordt een goot aangeduid die niet buiten het muurvlak uitsteekt, maar op de muurplaat rust. In S 11 en L 1 a-m werd in het algemeen gevraagd naar ø̄gootø̄. In dit lemma zijn uit dit materiaal alleen die antwoorden opgenomen, waarbij door de invuller werd vermeld dat het specifiek de benaming voor een dakgoot betrof. [N 64, 148a; N 54, 185a; L 24, 23a; L B1, 159a; R 14, 23j2; monogr.; Vld; div.; S 11; L 1a-m]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
dal:
del (P193p Mettekoven)
|
laagte (tussen 2 heuvels) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
17855 |
de berg afrollen |
aftuimelen:
âftūmele (P193p Mettekoven)
|
de berg afrollen [ZND 41 (1943)]
III-1-2
|
22613 |
de gaffel toezetten |
de vork toezetten:
zet de vo͂ͅrk to (P193p Mettekoven)
|
Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|