e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huilen beuken: kinderen  beuke (Mheer), krijsen: krīēsje (Mheer), goot en klein  kriesje (Mheer) huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)] III-1-4
huilen (van droefheid) krijsen: kreësj (Mheer) Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)] III-1-4
huilen, schreien schreien: schreije (Mheer) schreien [SGV (1914)] III-1-4
huis, woning huis: hoes (Mheer, ... ) huis [SGV (1914)] III-2-1
huishouden huishouden: hoeshauwe (Mheer), hūshau̯ə (Mheer) huishouden [SGV (1914)] || Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)] III-2-1
huisjesslak karakol: WLD  krakòl (Mheer) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] III-4-2
huismus, mus mus: mush (Mheer), musj (Mheer), mösch (Mheer), mösj (Mheer, ... ), möösje mv. (Mheer), musje: musjes  musjkes (Mheer) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)], [ZND 43 (1943)] || musch [SGV (1914)] III-4-1
huisvlieg, vlieg huisvlieg: hoes vleeg (Mheer), hoesfleech (Mheer), vlieg: vleeg (Mheer, ... ) huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)] III-4-2
huisvuil onnutserij: boven de i hoort nog een accent-teken nl. een accent grave: `  on-nut-se-riej (Mheer) Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)] III-2-1
huisweide huiswei: hūs[wei} (Mheer) I-7