25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iezele (L159a Middelaar)
|
ijzelen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
bakovendeur:
bakǭvǝdø̄r (L159a Middelaar)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gavel:
gāvǝl (L159a Middelaar)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
schephaak:
sxeͅphōͅk (L159a Middelaar)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
31569 |
ijzerkit |
ijzerkit:
īzǝrket (L159a Middelaar)
|
Een mengsel van ijzervijlsel, salmiak, zwavel en water dat wordt gebruikt om ijzer in steen te bevestigen of om gebreken in gegoten ijzer, bijvoorbeeld in kachels, onzichtbaar weg te werken. [N 33, 312]
II-11
|
33613 |
in de moestuin werken |
hoven:
hø͂ͅvə (L159a Middelaar)
|
[N P (1966)]
I-7
|
17701 |
ingewanden |
ingewanden:
iengewáánde (L159a Middelaar)
|
ingewanden [N 10a (1961)]
III-1-1
|
33017 |
ingezaaid land |
klaar:
klǭr (L159a Middelaar)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
aanmaaien:
an[maaien] (L159a Middelaar),
afslaan:
afslǭn (L159a Middelaar),
inslaan:
inslǭn (L159a Middelaar)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|
21687 |
inkomsten |
inbeur:
inbeur (L159a Middelaar)
|
inkomsten, de ontvangsten, het inkomen [inkomende, inbeur?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|