31204 |
klopboor, muurboor |
muurboor:
mȳrbōr (L159a Middelaar)
|
Stalen boorijzer dat dient voor het boren van gaten in steen. De klopboor wordt tijdens het slaan met de hamer steeds een weinig gedraaid. Voor zachtere steen is deze boor hol; op deze wijze kan het boormeel worden opgenomen. De woordtypen houwpijp (Q 108), slagpijp (L 299) en pijp (Q 111) verwijzen waarschijnlijk naar dit type boor. Voor harde steensoorten wordt een massieve stang gebruikt die voorzien is van een speciaal bewerkt uiteinde. Volgens Zwiers II (pag. 404) wordt de gewone ɛklopboorɛ ook gebruikt voor het boren van gaten in baksteenmuren; hij wordt dan gewoonlijk ɛmuurboorɛ genoemd.' [N 33, 137; N 33, 164]
II-11
|
18120 |
kloven |
kloven:
kleuve (L159a Middelaar)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
klyt (L159a Middelaar)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
21080 |
knabbelen |
knobbelen:
knoebele (L159a Middelaar)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
24186 |
kneu |
heimourik:
heimourik (L159a Middelaar),
mourik:
maurik (L159a Middelaar)
|
Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] || kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33939 |
knevels |
fretters:
frɛtǝrs (L159a Middelaar),
knevels:
%%volgende opgaven zijn enkelvoud%%
knēvǝl (L159a Middelaar)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
17677 |
knie |
knie:
knɛi (L159a Middelaar),
Bijna {kni+j}
knei (L159a Middelaar)
|
knie [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
34221 |
knieband voor een stier of kalf |
kniepoot:
knipōt (L159a Middelaar)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
17678 |
knieholte |
vouw:
waoje (L159a Middelaar)
|
knieholte [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18151 |
knikkebenen |
doorzakken:
dürzakke (L159a Middelaar)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|