33423 |
tiendschuur |
tiendschuur:
tīntsxȳr (L163a Milsbeek)
|
Het gebouw waarin het tiendgewas werd opgeborgen. In sommige streken werd het tiendgewas vroeger centraal in een schuur van één boerderij opgeslagen, deze boerderij kreeg dan de naam tiendhof (bijv. in Q 33). Na de Franse tijd (¬± 1790) werd het tiendgewas afgeschaft. In sommige boerderijen ontbrak de tiendschuur; het tiendgewas werd opgeslagen waar ruimte was, bijv. in het bakhuis (L 360), het kafkot (Q 158), de tast (P 44, 48, 49, 55, 222), de schuur (P 51) of de motsemschelf (Q 178, 179). De bij het lemma gevoegde kaart is een historische kaart; ze bevat de registratie van de plaatsen waar men zich op het tijdstip van de enqu√™te, dus in het begin van de jaren zestig, nog herinnerde dat er schuren naar de tienden vernoemd werden. [N 5A, 66b; monogr.]
I-6
|
34647 |
tilbury |
tilbury:
telbǝri (L163a Milsbeek)
|
Tweewielig rijtuigje, meestal zonder kap, voor twee personen, dat door één paard getrokken wordt. De tilbury is lager dan de sjees. Er is geen aparte bok voor de koetsier. Af en toe is dit ook een meer algemene benaming voor een klein rijtuigje. [N 17, 5, add; N 101, 1 + 6-8; N G, 51, monogr]
I-13
|
24255 |
tochtig |
boks:
boks (L163a Milsbeek, ...
L163a Milsbeek),
rams:
rams (L163a Milsbeek),
varrig:
varex (L163a Milsbeek)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
33697 |
toegangsweg naar het erf |
uitvaart:
ytvǭrt (L163a Milsbeek)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|
19663 |
toilet |
huisje:
hy(3)̄skə (L163a Milsbeek),
hyskə (L163a Milsbeek, ...
L163a Milsbeek),
schijthuis:
sxithys (L163a Milsbeek)
|
toilet, w.c. || wc, toilet [N 05A (1964)]
III-2-1
|
17620 |
tong |
tong:
toŋ (L163a Milsbeek)
|
De leren lap in rijgschoenen die de wreef bedekt. [N 60, 24]
II-10
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tóng (L163a Milsbeek)
|
De leren lap in rijgschoenen, die de wreef bedekt (tong) Zie bij tek. 3. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
34588 |
toot |
achtereind:
ɛxtǝrē̜nt (L163a Milsbeek),
tompen:
tø̄mp (L163a Milsbeek)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
24256 |
torenvalk |
bibbervalk:
bibbervalk (L163a Milsbeek)
|
torenvalk
III-4-1
|
22025 |
tortelduif |
lachduif:
lachdoe.f (L163a Milsbeek),
tortelduif:
tótteldoe.f (L163a Milsbeek),
tóttelduu.f (L163a Milsbeek)
|
tortelduif
III-4-1
|