| 24511 |
boomstronk |
boks:
bóks (L163a Milsbeek, ...
L163a Milsbeek),
klos:
klòs (L163a Milsbeek),
poest:
poest (L163a Milsbeek),
stomp:
stó(.)mp (L163a Milsbeek)
|
boomstronk || boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
| 33280 |
boon, algemeen |
boon:
boon (L163a Milsbeek)
|
boon
I-7
|
| 29071 |
boord |
rand:
rant (L163a Milsbeek)
|
De rand van de hak die aan het overleer grenst. [N 60, 166]
II-10
|
| 18467 |
boord [wld ii.10, p. 37] |
rand:
rànt (L163a Milsbeek)
|
De rand van de hak, grenzend aan het overleer (het achterom, de boord?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
| 19600 |
bord |
telder:
tɛldər (L163a Milsbeek),
tɛ̄ldər (L163a Milsbeek)
|
bord
III-2-1
|
| 19557 |
bordenrek, schotelrek |
telderrek:
taelderrék (L163a Milsbeek),
tɛ̄ldərreͅk (L163a Milsbeek),
theerek:
theerék (L163a Milsbeek)
|
bordenrek || rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 27335 |
boren |
boren:
bǭrǝ (L163a Milsbeek)
|
[N 53, 180a; monogr.]
II-12
|
| 20563 |
borrel |
drupje:
drøͅpkə (L163a Milsbeek),
korn-tje:
køͅrntjə (L163a Milsbeek),
schnaps (du.):
snaps (L163a Milsbeek)
|
borrel || borreltje || jenever, borrel
III-2-3
|
| 19563 |
borrelglaasje |
borrelglaasje:
borrelglééske (L163a Milsbeek),
schopjesglas:
schöpkesglas (L163a Milsbeek)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 19497 |
borstel |
borstel:
boͅrsəl (L163a Milsbeek),
bǫrsǝl (L163a Milsbeek),
gootsteenborstel:
gutsteenborsel (L163a Milsbeek)
|
borstel || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || Het stijve haar van een varken dat men aan de uiteinden van de pekdraad vastmaakt om de draad gemakkelijker door de met een els geprikte gaten heen te halen. Hensen zegt hierover op pag. 37: "Bij "binnengenaaide" schoenen maakt men gebruik van een pekdraad. Die pekdraad bestaat uit ongeveer 4 tot 6 dunnere draden van vlas welke in elkaar gedraaid worden en van pek voorzien om verrotting door vocht en verschuiving tegen te gaan. De beide uiteinden van de pekdraad moeten geleidelijk uitlopen (rispeleind) om een borstel te kunnen bevestigen. Deze borstels kunnen van varkenshaar zijn of van staal." Zie afb. 14. [N 60, 198a; N 60, 195b; N 60, 238a]
II-10, III-2-1
|