34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hōǝn (Q199p Moelingen)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
24169 |
hop |
hop:
hop (Q199p Moelingen)
|
Humulus lupulus L. Een tot 4,50 meter hoge slingerplant met een ruw-knobbelige stevige stengel, die bloeit van juli tot september: de mannelijke bloemen in vaalgele pluimen, de vrouwelijke in hangende trossen van bolvormige vruchtkegels, de zogenamde hopbellen. De olieachtige stof in deze hopbellen wordt gebruikt bij de bereiding van bier. [Wi 52; monogr.]
I-5
|
17812 |
houden |
houden:
hauwe (Q199p Moelingen)
|
houden (houwen) [ZND m]
III-1-2
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (Q199p Moelingen)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|
34375 |
houten raamwerk |
haam:
hām (Q199p Moelingen)
|
Toestel van stokken vervaardigd dat men sommige dieren b.v. varkens om de hals doet om ze te beletten door hagen te breken. [L 36, 29; monogr.]
I-12
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
splēntǝr (Q199p Moelingen)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
hotwerm (Q199p Moelingen)
|
houtworm, memel [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hū.s (Q199p Moelingen)
|
huis
III-2-1
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
mösch (Q199p Moelingen)
|
mus [Willems (1885)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vleeg (Q199p Moelingen)
|
vlieg [Willems (1885)]
III-4-2
|