24581 |
klimop |
wintergroen:
-
weentergrun (Q199p Moelingen)
|
klimop [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
kloomp (Q199p Moelingen),
klōmp (Q199p Moelingen)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|
19469 |
kluit |
fom:
fom (Q199p Moelingen)
|
bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knęxt (Q199p Moelingen),
knɛx (Q199p Moelingen)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
17677 |
knie |
knie:
kne:i (Q199p Moelingen)
|
knie [RND]
III-1-1
|
22363 |
knikker |
huib:
toevoeging: een glazen of stenen ...
høͅib (Q199p Moelingen)
|
Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
33236 |
knolraap, raap |
reuben:
rø̄bǝ (Q199p Moelingen)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knōp (Q199p Moelingen)
|
Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7
|
34337 |
knorren |
knorren:
knǫrǝ (Q199p Moelingen)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
17880 |
knuppel, knots |
knuppel:
knøpəl (Q199p Moelingen),
remmel:
remmel (Q199p Moelingen)
|
knuppel [RND], [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|