22997 |
kunstenaar |
kunstenaar:
keunstener (Q199p Moelingen)
|
Kunstenaar. [Willems (1885)]
III-3-2
|
24341 |
kwaken |
kweken:
kwē.kǝ (Q199p Moelingen)
|
Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b]
I-12
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwattel (Q199p Moelingen)
|
kwartel [Willems (1885)]
III-4-1
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
-> e pwar botten.
bot (Q199p Moelingen)
|
Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
19668 |
lade |
lade van de tafel:
ei zoals in het Franse \'in\'
lāi van də teifəl (Q199p Moelingen)
|
lade van een tafel [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
27367 |
laden |
laden:
lāi̯ǝ (Q199p Moelingen)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vraxt (Q199p Moelingen)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
18147 |
lam |
lam:
lāmp (Q199p Moelingen),
lammetje:
lɛmkǝ (Q199p Moelingen),
schaapje:
šø̜pkǝ (Q199p Moelingen)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
33640 |
landerijen |
landerijen:
landerijen (Q199p Moelingen)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
laŋ nās (Q199p Moelingen)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|