18183 |
passen |
passen:
pasǝ (L319p Molenbeersel)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.]
II-7
|
33561 |
pastinaak |
pastenaakjesmoren:
pastənākəsmūr (L319p Molenbeersel),
pinksternaakjes:
pinksternakes (L319p Molenbeersel)
|
pastinaak [ZND 05 (1924)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
də pəstūär (L319p Molenbeersel),
pəstù.ər (L319p Molenbeersel)
|
pastoor [RND] || Pastoor. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
20685 |
patates frites |
frieten:
fritten (L319p Molenbeersel)
|
de staafjes aardappel die in vet gebakken en ook wel in zakjes verkocht worden? [DC 46 (1971)]
III-2-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
pa.tər (L319p Molenbeersel)
|
pater [RND]
III-3-3
|
24223 |
patrijs |
veldhoen:
veltj(h)ou̯n (L319p Molenbeersel)
|
patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33492 |
peer, soorten |
peer:
pe͂ͅr (L319p Molenbeersel)
|
[ZND 21 (1936)]
I-7
|
20414 |
peetoom |
peter:
pētər (L319p Molenbeersel),
peteren:
petere (L319p Molenbeersel),
pētərə (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
peter (doopvader) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
meet:
meèt (L319p Molenbeersel),
paat:
paat (L319p Molenbeersel),
peet:
péét (L319p Molenbeersel)
|
meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
30885 |
pekdraad |
pekdraad:
pɛkdrø̜t (L319p Molenbeersel)
|
De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39]
II-10
|