e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
passen passen: pasǝ (Molenbeersel) Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] II-7
pastinaak pastenaakjesmoren: pastənākəsmūr (Molenbeersel), pinksternaakjes: pinksternakes (Molenbeersel) pastinaak [ZND 05 (1924)] I-7
pastoor pastoor (<lat.): də pəstūär (Molenbeersel), pəstù.ər (Molenbeersel) pastoor [RND] || Pastoor. [ZND 14 (1926)] III-3-3
patates frites frieten: fritten (Molenbeersel) de staafjes aardappel die in vet gebakken en ook wel in zakjes verkocht worden? [DC 46 (1971)] III-2-3
pater pater (lat.): pa.tər (Molenbeersel) pater [RND] III-3-3
patrijs veldhoen: veltj(h)ou̯n (Molenbeersel) patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
peer, soorten peer: pe͂ͅr (Molenbeersel) [ZND 21 (1936)] I-7
peetoom peter: pētər (Molenbeersel), peteren: petere (Molenbeersel), pētərə (Molenbeersel, ... ) peter (doopvader) [ZND 05 (1924)] III-2-2
peettante meet: meèt (Molenbeersel), paat: paat (Molenbeersel), peet: péét (Molenbeersel) meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)] III-2-2
pekdraad pekdraad: pɛkdrø̜t (Molenbeersel) De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10