21178 |
boot(je) |
boot(je):
byətjə (L319p Molenbeersel)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telder:
teͅi̯ər (L319p Molenbeersel)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
börch blīvə (L319p Molenbeersel)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrst (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9, II-3
|
17765 |
borstkas |
borst:
əm kōj op tə borst (L319p Molenbeersel)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33968 |
borsttuig |
borstgescheer:
bǫrst˲gǝšīǝr (L319p Molenbeersel)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fl"rəs (L319p Molenbeersel),
fleuris (L319p Molenbeersel)
|
pleuris [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
33713 |
bos |
bos:
bǫs (L319p Molenbeersel)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (L319p Molenbeersel)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
19731 |
bot |
bot:
bǫt (L319p Molenbeersel)
|
Gezegd van één of meer molenstenen. [N O, 34m; Vds 197; Jan 177; Coe 158; Grof 191]
II-3
|