e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

Gevonden: 2015
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zeef zeef: zeef (Molenbeersel), zeefje: zeefke (Molenbeersel) zeef [ZND 48 (1954)] III-2-1
zeef in de wanmolen zeef: zē.f (Molenbeersel) De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
zeeg schoot: šuǝt (Molenbeersel), zwaai: zwęj (Molenbeersel) De schuine stand van het hekken die bereikt wordt door de hekscheien op een bepaalde manier te plaatsen. De windvang van de einden wordt hierdoor vergroot. Zie ook afb. 39. [N O, 2n; N O, 7n; N O, 7p] II-3
zeemlap zeemslap: zīəmslap (Molenbeersel) zeemlap [ZND 08 (1925)] III-2-1
zeep zeep: zeip (Molenbeersel, ... ) Zeep [ZND 03 (1924)], [ZND 04 (1924)] III-1-3
zeepsop luter: lyətər (Molenbeersel) zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)] III-2-1
zeer kleine aardappelen aardappeltjes: ø̄rpǝlkǝs (Molenbeersel) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5
zeggen zeggen: sèkə (Molenbeersel) zeggen [ZND 08 (1925)] III-3-1
zeil bijzetten bijzetten: bijzętǝ (Molenbeersel) Meer zeil aanbrengen. [N O, 7c] II-3
zeil minderen aftrekken: aftrekken (Molenbeersel), āftrękǝ (Molenbeersel), korten: kǫrtǝ (Molenbeersel) Bij oplopende wind de zeilen geheel of gedeeltelijk oprollen om de windvang te verminderen. In l 288b, l 318a en l 320a wordt de term aftrekken gebruikt voor het geheel oprollen van de zeilen, terwijl de benamingen korten (l 245, l 246, l 288, l 318a, l 320a) en inkorten voor het gedeeltelijk minderen van de zeilen gebruikelijk zijn. [N O, 7d; Sche 36; A 42A, 74; N O, 7g] II-3