24139 |
duif, algemeen |
duif:
dūf (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
duif [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)]
III-4-1
|
21965 |
duivenhok |
duivenkooi:
dū.vəkūi (L319p Molenbeersel),
duivenkot:
`t doevekot (L319p Molenbeersel),
duvǝkǫt (L319p Molenbeersel),
duivenspijker:
du.vəspi.kər (L319p Molenbeersel),
duvǝspikǝr (L319p Molenbeersel),
dūvəspīkər (L319p Molenbeersel),
dūvǝspīkǝr (L319p Molenbeersel)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
dūvəslāch (L319p Molenbeersel),
dūvǝslāx (L319p Molenbeersel),
spijker:
spikǝr (L319p Molenbeersel),
wipplank:
wøplà.ŋk (L319p Molenbeersel),
wøppla.ŋk (L319p Molenbeersel)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
18006 |
duizelig |
dol:
døl (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel),
duizelachtig:
dyzəlɛchtəch (L319p Molenbeersel),
verduizeld:
vərdyzəltj (L319p Molenbeersel)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19310 |
durven |
durven:
dyrvən (L319p Molenbeersel)
|
durven [ZND 25 (1937)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
dør (L319p Molenbeersel)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND m]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
daouə (L319p Molenbeersel)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
de dwars-nak uithangen:
dən dwɛ.rsnak ūthaŋə (L319p Molenbeersel),
dwarsdrijven:
dwɛ.rsdri.və (L319p Molenbeersel)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwars-nak:
wat ənən dwɛ.rsnak (L319p Molenbeersel)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
18802 |
dwaze streek |
gekke streken:
deͅt zèn geͅkkestrēk (L319p Molenbeersel),
kinderstreek:
deͅ ⁄s ən kenjərstrēk (L319p Molenbeersel)
|
Dat is een kinderstreek, dat zijn zotte streken. [ZND 07 (1924)]
III-1-4
|