e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

Gevonden: 2015
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heup heup: h"p (Molenbeersel), heup (Molenbeersel) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte hoogte: wat ən hūəxtə (Molenbeersel) wat een hoogte! [ZND 27 (1938)] III-4-4
hiel vers: vēs (Molenbeersel) hiel (van de voet) [ZND m] III-1-1
hij aardt naar zijn vader het is krek zijn vader: ’t is krek sə va(a)dər (Molenbeersel), hij aardt naar zijn vader: hè aartj nò zə va(a)dər (Molenbeersel), hij gelijkt juist zijn vader: hij gelikt juist zijn vader (Molenbeersel) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
hijgen kuimen: kymǝ (Molenbeersel) [JG 1a, 1b] I-11
hinkelblokje scherf: šärf (Molenbeersel) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen hinkelen: /  hinkelen (Molenbeersel), hinken: eŋkə (Molenbeersel), scherfjehinken: šärfkən ɛŋkə (Molenbeersel) hinkelen [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinken hinken: eͅŋkə (Molenbeersel) Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken hummeren: hømǝrǝ (Molenbeersel) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schommelpaard: /  sjommelpèrd (Molenbeersel) schommelpaard [SND (2006)] III-3-2