17763 |
hoektand |
oogtand:
Soms gebruikt.
aūgtänj (L319p Molenbeersel)
|
oogtanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
enə reĭp (L319p Molenbeersel)
|
Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
de i staat heel klein bovenaan achter de e
reipe (L319p Molenbeersel)
|
Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
hø̄məl (L319p Molenbeersel)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (L319p Molenbeersel)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
ho.ntjš (L319p Molenbeersel),
hoūntj (L319p Molenbeersel),
hoͅnt (L319p Molenbeersel),
hūntj (L319p Molenbeersel),
u eigenlijk superscript
hoͅūūnt (L319p Molenbeersel),
stootblok:
stootblok (L319p Molenbeersel)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)], [ZND m] || Stuk hout (in de standerdmolen) waaraan het vanghoofd door middel van een ijzeren haak bevestigd is. Zie ook afb. 51.3. [N O, 12k; A 42A, 83]
II-3, III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondskooi:
hoͅntskūi̯ (L319p Molenbeersel)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
hō.neŋ (L319p Molenbeersel),
hōnǝŋ (L319p Molenbeersel)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
pers:
pɛrs (L319p Molenbeersel)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
høit (L319p Molenbeersel),
kop:
de aoren op zien kop (L319p Molenbeersel)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|