e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

Gevonden: 2015
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kegelen kegelen: kejgele (Molenbeersel) Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegels: mɛtə kɛ.igəls wø.rt nimi.ə gəspø.lṭ (Molenbeersel) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2
kelder kelder: kalder (Molenbeersel), kelder (Molenbeersel), kɛ̝ldər (Molenbeersel) kelder [RND], [ZND 36 (1941)] III-2-1
kerel kerel: kēͅrəl (Molenbeersel), kɛ.rəl (Molenbeersel) Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND] III-3-1
keren draaien: drajǝn (Molenbeersel) Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] II-7
kerkhof kerkhof: m  də kirköf (Molenbeersel) Kerkhof. [ZND 14 (1926)] III-3-3
kerkklok klok: den hāmər vanŋ klok (Molenbeersel) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kermis kermis: kɛrəməs (Molenbeersel) kermis [RND] III-3-2
kern sluik: slȳk (Molenbeersel) Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15] I-11
kerstmis kerstmis: kēsməs (Molenbeersel), kēəsməs (Molenbeersel) Hoe vertaalt men in uw dialect: Kerstmis? [ZND 20 (1936)] || Kerstmis. [ZND m] III-3-3