e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P214p plaats=Montenaken

Overzicht

Gevonden: 1200
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gerieflijk gerieflijk: haas = lange heldere a klank  en gerieflək haas (Montenaken), haas heel klaar  e gereflijk haas (Montenaken) Gerieflijk huis. [ZND 35 (1941)] III-1-4
gerst gerst: gas (Montenaken) Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.] I-4
gesneden mannelijk varken berg: bɛrx (Montenaken), bɛrǝx (Montenaken), geboete beer: gǝbødǝ bīr (Montenaken) Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12] I-12
getrouwde vrouw getrouwde vrouw: gətraadə vraow (Montenaken) getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND] III-2-2
gevaarlijk gevaarlijk: bij vuur spele es gevaorlek (Montenaken), puj vuur spele is gevaarlek (Montenaken) Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)] III-1-4
gevaarlijke kerel periculeus: da’s ənə prekkeluoze kadee (Montenaken) Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)] III-1-4
gevel faèade: fasāt (Montenaken) een schoone gevel [ZND 35 (1941)] III-2-1
gewone spurrie spurrie: spø̜rǝ (Montenaken) Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.] I-5
giechelen giechelen: gichele (Montenaken) Giechelen (ingehouden en op hoge toon lachen). [ZND 35 (1941)] III-1-4
gier oproeren roeren: rø̜i̯rǝ (Montenaken) Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.] I-1