e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P214p plaats=Montenaken

Overzicht

Gevonden: 1200
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fortuin maken fortuin maken: E zal fortuun moake (Montenaken), rijk worden: hij zal rijk were (Montenaken) Fortuin. [ZND 35 (1941)] III-3-1
framboos beer: beer (Montenaken), framboos: framboos (Montenaken) framboos [ZND 34 (1940)] I-7
frankrijk frankrijk: Ve həbbə in Frankrijk gezete (Montenaken), Weə hebbe in Frankrijk gezete (Montenaken) Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)] III-3-1
fruit bewaren mouten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  maaten (Montenaken) leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)] III-2-3
futloze jongen arm schaap: da’s ən erm schaap (Montenaken), stijve duivel: da es n stijven duvel (Montenaken) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
gadeslaan? gadeslaan: z⁄n zake ga(j) slaon (Montenaken), waarnemen: Z⁄n zoake waarneme (Montenaken) Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)] III-3-1
gaffel gaffels: de gaffels open (Montenaken) Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)] III-3-2
galgenaas bonot: [moeilijk leesbaar]  Bonat / Bonot, éene ~ (Montenaken), een die nog zal kosten aan begraven: da⁄s eene die nog zal koste nan begraave (Montenaken) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-3-1
galiot galiot: gajō (Montenaken) Kleine driewielige kar. Ze heeft een korte dissel met een oog, waaraan een koe of een paard via een zwenghout aangespannen werd. De galiot kan zowel een klein wieltje vooraan hebben als een slepend blok dat dient om het voertuig horizontaal tehouden. Het karretje diende om kleine lasten te vervoeren, bijvoorbeeld om klaver van het veld te halen of een zak graan naar de molen te brengen. [N 17, 41a-b; N G, 51 + 66a-d + 68a; JG 1b; L 27, 64; A 27, 23; A 42, 9a-b; Lu 5, 23, monogr.] I-13
galmgaten galmgaten: de galmgaate (Montenaken) Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)] III-3-3