e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P214p plaats=Montenaken

Overzicht

Gevonden: 1200
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
engel engel: ienen engel twie engels (Montenaken), innen eŋel twee eŋels (Montenaken) Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3
enten greffelen: greffele (Montenaken), grɛfələ (Montenaken) [RND 08] [ZND 34 (1940)] I-7
entre-deux entre-deux: entre-deux (Montenaken) Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5] II-7
envelop envelop (<fr.): `n enveloppe (Montenaken), d`envelop (Montenaken) een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)] III-3-1
erf goed: gut (Montenaken) I-7
erwt, algemeen erwt: ɛrt (Montenaken) Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24] I-5
eten (ww.) eten: îêtə (Montenaken) eten [RND] III-2-3
etensresten afval: affal (Montenaken), orten: orte (Montenaken), overschot: euverskot (Montenaken) hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)] III-2-3
evenaar, tweespanszwenghout dwarsschei: dwe̜ǝsskēi̯ (Montenaken) De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.] I-2
fatsoenlijk deftig: Da⁄s eenen deftige minsch (Montenaken), da⁄s ⁄n deftige minsch (Montenaken) Dat is een fatsoenlijk mens. [ZND 35 (1941)] III-1-4