e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P214p plaats=Montenaken

Overzicht

Gevonden: 1200
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
distel distels: destǝls (Montenaken) De distel (velddistel of akkerdistel, Cirsium arvense) is een hardnekkig onkruid dat zowel in de wei als in de akker bestreden moet worden. De plant heeft sterke, tot diep in de grond vertakte wortels, lange, tot 150 cm hoge stengels die, evenals de lancetvormige bladen, met stekels bezet zijn; de bloemen zijn rood-lila van kleur. De velddistel moet niet verward worden met de melkdistel (Sonchus oleraceus) die wordt geplukt, en soms gekweekt, als konijnevoer. Deze plant zal behandeld worden in de aflevering over het kleinvee. Hier worden eerst de enkelvoudsvormen gegeven: de antwoorden op de vraag naar de naam van de plant. Vervolgens worden ook de meervoudsvormen vermeld; in de woordenschat van de boer zal het begrip immers voornamelijk in het meervoud voorkomen: "die wei staat vol met distels", "distels uitsteken", enz. Zie afbeelding 2. [voor de opgaven in enkelvoud: N 92, 100; L 1 a-m; L 23, 12a; voor de opgaven in meervoud: JG 1b] I-3
doffer, mannelijke duif mannetje: menneke (Montenaken) duif, mannetje [ZND 39 (1942)] III-4-1
dokter dokter: doktoeër (Montenaken) Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)] III-1-2
dons, nestveren dons: dons (Montenaken), kaalbroedjes: kaalbrətjəs (Montenaken) dons [ZND 35 (1941)] III-4-1
dood (bn.) dood: dôêt (Montenaken) dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
dooier doren: dōi̯rǝ (Montenaken), dǭu̯rǝ (Montenaken) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doopjurkje doopkleed: du.əpkli:t (Montenaken) doopkleed [RND] III-3-3
doopvont doopvont: du.əpfoͅnt (Montenaken) doopvont [RND] III-3-3
dopen dopen: du.əpə (Montenaken), du:əpə (Montenaken) doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] III-3-3
doperwten peulerwten: pūleͅrtə (Montenaken) [Goossens 1b (1960)] I-7