17571 |
hoofd (spotnamen) |
half vat:
halfvaat (L382p Montfort),
hoofdje:
hötje (L382p Montfort),
knikker:
knikker (L382p Montfort),
koppes:
koppes (L382p Montfort),
krotenkop:
kroeatekop (L382p Montfort),
spakan:
spakan (L382p Montfort)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoofdaltaar:
hoofaltjaor (L382p Montfort),
hoofdaltaor (L382p Montfort)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34638 |
hoofdbord |
kraan:
krān (L382p Montfort),
schurskarrenkop:
šørskɛrǝkǫp (L382p Montfort)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
halsdoek:
halsdook (L382p Montfort)
|
hoofddoek [SGV (1914)]
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
huitkees (L382p Montfort),
hoofdvlees:
høͅi̯.t˃vl‧eͅi̯s (L382p Montfort)
|
hoofdkaas || zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
hoofdkussen:
høi̯tkøsə (L382p Montfort)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
loe.s (L382p Montfort),
Veldeke
loës (L382p Montfort),
luus (L382p Montfort)
|
luis || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (L382p Montfort)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
hø̜tsǝl (L382p Montfort)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
24720 |
hoofdwortel |
pen:
WLD
pèn (L382p Montfort),
penwortel:
WLD
pènwortel (L382p Montfort),
piel:
piel (L382p Montfort)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|