31803 |
houtsplinter |
splinter:
splentǝr (L382p Montfort)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
houtworm (L382p Montfort),
Veldeke
houtworm (L382p Montfort)
|
houtworm [DC 23 (1953)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
29627 |
houweel |
hak:
hak (L382p Montfort)
|
Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.]
I-13
|
29956 |
houwhamer |
steenbeitel:
stęjnbęjtǝl (L382p Montfort)
|
Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.]
II-9
|
19187 |
hovaardig |
groots:
greuts (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
greutsj (L382p Montfort)
|
grootsch [SGV (1914)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21188 |
hozen |
hozen:
hoze (L382p Montfort),
hozen (L382p Montfort),
schoppen:
schuippə (L382p Montfort)
|
hoozen (ww.) [SGV (1914)] || water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18962 |
huichelaar |
godverneuker:
godverneuker (L382p Montfort),
godvernuikər (L382p Montfort),
huichelaar:
huchelaer (L382p Montfort)
|
een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
femelen:
feemələ (L382p Montfort),
groot doen:
graot doon (L382p Montfort),
huichelen:
huugələ (L382p Montfort)
|
voorgeven iets te zijn of te doen [veinzen, bouzjezjeren] [N 85 (1981)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18049 |
huidschilfers |
schilfers:
schilfer (L382p Montfort),
sjilfere (L382p Montfort)
|
schilfer [SGV (1914)] || schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
pukkels:
pukkələ (L382p Montfort),
uitslag:
oetslaag (L382p Montfort)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)]
III-1-2
|