18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
drukken:
drukkə (L382p Montfort),
duwen:
duje (L382p Montfort),
knellen:
knellen (L382p Montfort),
knellə (L382p Montfort),
pitsen:
pitsə (L382p Montfort)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24186 |
kneu |
heivink:
heivink (L382p Montfort)
|
kneu
III-4-1
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blutsen (L382p Montfort)
|
blutsen [SGV (1914)]
III-2-3
|
22410 |
knibbelen |
knipperen:
knipperen (L382p Montfort)
|
Het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17677 |
knie |
knie:
kni. (L382p Montfort),
knie (L382p Montfort)
|
knie [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieband:
knibanj (L382p Montfort)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
23369 |
knielbankje |
kniebankje:
kniebenkske (L382p Montfort)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23536 |
knielen |
knielen:
kniele (L382p Montfort),
op de knien gaan zitten:
oppe kneen gaon zitte (L382p Montfort)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23372 |
knielkussen |
kussen:
kösse (L382p Montfort),
küsse (L382p Montfort)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18874 |
kniezen |
kniezen:
kniesjə (L382p Montfort),
kniezen (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
treuren:
treurə (L382p Montfort)
|
een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] || kniezen [SGV (1914)]
III-1-4
|