e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moeilijk vooruitkomen strampelen: strampele (Montfort), taffelen: taffele (Montfort) lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)] III-1-2
moer moer: moo:r (Montfort), moor (Montfort) konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)] III-2-1
moeras broek: brōk (Montfort), ven: ven (Montfort), zomp: zomp (Montfort), zōmp (Montfort) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moerasspirea geitenbaard: WLD  geite baard (Montfort) Moerasspirea (spireae (filipendula) ulmaria 50 tot 120 cm groot. De bladeren zijn geveerd met grote 3-delige eindlob, de steunbladeren zijn groot, aan de onderkant vaak witviltig; de bloemen groeien in grote, dichte trossen, 5-tallig, geelacht wit van k [N 92 (1982)] III-4-3
moersleutel moersleutel: mōrslø̜tǝl (Montfort) In het algemeen een werktuig voor het los- en vastdraaien van moeren. Zie ook de lemmata "steeksleutel", "ringsleutel", "verstekbare moersleutel", etc. Het betreft daar meer specifieke uitvoeringen van de moersleutel. [N 33, 300a; monogr.] II-11
moesdistel wilde artisjok: WLD  wilj artiesjòkə (Montfort) De artisjokachtige distelsoort waarvan de bladstelen als groente gegeten worden, de wilde artisjok (kardoen, kardons). [N 82 (1981)] III-4-3
moestuinx hof: hōͅ.f (Montfort), hōͅf (Montfort), moeshof: mōshōͅ.f (Montfort) [N 05A (1964)] [SGV (1914)] I-7
moeten moeten: motte (Montfort) moeten [SGV (1914)] III-1-4
moezen moes koken: moos koken (Montfort), moos kòke (Montfort), tot moes koken: toet moo:s kao‧kə (Montfort), toet moos kaoke (Montfort) moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)] III-2-3
mok mot: mut (Montfort) Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.] I-9