17944 |
moeilijk vooruitkomen |
strampelen:
strampele (L382p Montfort),
taffelen:
taffele (L382p Montfort)
|
lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19940 |
moer |
moer:
moo:r (L382p Montfort),
moor (L382p Montfort)
|
konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
33700 |
moeras |
broek:
brōk (L382p Montfort),
ven:
ven (L382p Montfort),
zomp:
zomp (L382p Montfort),
zōmp (L382p Montfort)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
24683 |
moerasspirea |
geitenbaard:
WLD
geite baard (L382p Montfort)
|
Moerasspirea (spireae (filipendula) ulmaria 50 tot 120 cm groot. De bladeren zijn geveerd met grote 3-delige eindlob, de steunbladeren zijn groot, aan de onderkant vaak witviltig; de bloemen groeien in grote, dichte trossen, 5-tallig, geelacht wit van k [N 92 (1982)]
III-4-3
|
31532 |
moersleutel |
moersleutel:
mōrslø̜tǝl (L382p Montfort)
|
In het algemeen een werktuig voor het los- en vastdraaien van moeren. Zie ook de lemmata "steeksleutel", "ringsleutel", "verstekbare moersleutel", etc. Het betreft daar meer specifieke uitvoeringen van de moersleutel. [N 33, 300a; monogr.]
II-11
|
24743 |
moesdistel |
wilde artisjok:
WLD
wilj artiesjòkə (L382p Montfort)
|
De artisjokachtige distelsoort waarvan de bladstelen als groente gegeten worden, de wilde artisjok (kardoen, kardons). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hōͅ.f (L382p Montfort),
hōͅf (L382p Montfort),
moeshof:
mōshōͅ.f (L382p Montfort)
|
[N 05A (1964)] [SGV (1914)]
I-7
|
19078 |
moeten |
moeten:
motte (L382p Montfort)
|
moeten [SGV (1914)]
III-1-4
|
20596 |
moezen |
moes koken:
moos koken (L382p Montfort),
moos kòke (L382p Montfort),
tot moes koken:
toet moo:s kao‧kə (L382p Montfort),
toet moos kaoke (L382p Montfort)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33902 |
mok |
mot:
mut (L382p Montfort)
|
Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.]
I-9
|