17926 |
aanhoudend bepoetelen |
handvollen:
hampele (L382p Montfort)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18883 |
aanhoudend klagen |
knoteren:
knoteren (L382p Montfort),
zaniken:
sanikə (L382p Montfort)
|
aanhoudend morren en klagen [neuriën] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25243 |
aanhoudend regenen |
knoeien:
’t knooitj (L382p Montfort)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21847 |
aanhoudend vragen |
aanhouden:
aanhaajə (L382p Montfort),
zeuren:
zeure (L382p Montfort),
zeurə (L382p Montfort)
|
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21707 |
aankondigingskastje |
brievenkast:
brevekas (L382p Montfort),
publicatiekastje:
publəkaasje-kèstje (L382p Montfort)
|
de plaats waar gemeentelijke aankondigingen etc. opgehangen worden [gebooi] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34182 |
aanmelken |
stropen:
strø̄pǝ (L382p Montfort)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
21872 |
aanrekenen |
aanschrijven:
aanschrieven (L382p Montfort),
schrijfgeld (zn.):
schriefgèld (L382p Montfort)
|
betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25096 |
aanrijgen |
rijgen:
rieje (L382p Montfort)
|
tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18887 |
aanstaan |
gaden:
det gaaitj hem (L382p Montfort),
gaarə (L382p Montfort),
uitgemeten:
ūt˲gǝmētǝ (L382p Montfort)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)] || Gezegd van de hoeken van een bouwwerk, wanneer deze na het uitmeten definitief vastgesteld zijn. In Q 83 werd de term 'aanstaan' in een iets andere betekenis gebruikt. Zodra de muren van een huis in aanbouw een eerste maal gemetseld waren en het grondplan zodoende vastlag, werden de uitzetplanken verwijderd. Men zei dan dat het huis 'aanstond'. [N 31, 10a; monogr.]
II-9, III-1-4
|
34148 |
aanstieren |
aanstieren:
ānstīrǝ (L382p Montfort)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|