33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
kleine bles:
kleŋǝ blęs (Q252p Moresnet),
struif:
štruf (Q252p Moresnet)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
33771 |
bosje haren aan de bovenlip |
snuits:
šnāu̯ts (Q252p Moresnet)
|
Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24]
I-9
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (Q252p Moresnet)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
20637 |
boterham |
boterham:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boterram (Q252p Moresnet)
|
boterham [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
trammetje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
tramke (Q252p Moresnet)
|
Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20885 |
boterhamworst |
schinkenworst:
še͂.ŋkəwo͂ͅə.s (Q252p Moresnet)
|
hamworst /schinken- [N 06 (1960)]
III-2-3
|
33644 |
bouwland |
land:
lā.nt (Q252p Moresnet),
veld:
vē̜.lt (Q252p Moresnet)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
33798 |
bovenbeen |
overbeen:
ø̜̄vǝrbē (Q252p Moresnet)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
17639 |
bovendeel van de rug |
nek:
na.k (Q252p Moresnet),
obən na.k drā:jə (Q252p Moresnet),
obən na.k se.tə (Q252p Moresnet),
schouders (mv.):
o.bən šo.w.ər ze.tə (Q252p Moresnet)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bōͅ:vəle.p (Q252p Moresnet)
|
bovenlip [N 10b (1961)]
III-1-1
|