e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munsterbilzen

Overzicht

Gevonden: 1290
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droogstaan droogstaan: drɛi̯xstōǝn (Munsterbilzen) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
drukknoop pitser: petsǝr (Munsterbilzen) Uit twee helften bestaand knoopje dat sluit door de delen in elkaar te drukken. [N 62, 52; MW] II-7
druppel drup: drəp (Munsterbilzen, ... ) druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
druppen, druppelen kruipen: kroupe (Munsterbilzen), kroupen (Munsterbilzen) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
duf worden verdoffen: vǝrdofǝ (Munsterbilzen), versmotsen: vǝrsmutsǝ (Munsterbilzen) Duf worden, gezegd van meel. [JG, 1a] II-3
duif (alg.) duif: doͅuf (Munsterbilzen) Duif. [Goossens 1a (1955)] III-3-2
duivenhok duifhuis: dǫu̯vǝs (Munsterbilzen), duivenkot: doͅu.vəkòt (Munsterbilzen), dǫu̯vǝkǫt (Munsterbilzen) Duivenhok. [Goossens 1a (1955)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivenslag slag: slō.ch (Munsterbilzen), slǭ.x (Munsterbilzen), val: va.l (Munsterbilzen), và.l (Munsterbilzen) Duivenslag. [Goossens 1a (1955)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6, III-3-2
duizelig dol: dul (Munsterbilzen), duizelig: dyzelig (Munsterbilzen), verduizeld: verdyselt (Munsterbilzen) hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] III-1-2
duwen duwen: daouə (Munsterbilzen), dāu (Munsterbilzen) duwen [RND] III-1-2