e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Munstergeleen

Overzicht

Gevonden: 2500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dikke snee brood kuul: kūūl (Munstergeleen) Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke want pijhaas: piejheijsje (Munstergeleen) wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)] III-1-3
dikke wollen sjaal wintersjaal: wentjersjaal (Munstergeleen) das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)] III-1-3
dikke, warme mantel mantel: mantjel (Munstergeleen) damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] III-1-3
dinsdag dinsdag: ich kom deensdig (Munstergeleen) Dinsdag [ik kom ~] [SGV (1914)] III-4-4
directoire boks: bóks (Munstergeleen), broek: brook (Munstergeleen) directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)] III-1-3
dobbelsteen dobbelsteen: dobbelsjtein (Munstergeleen) dobbelsteen [SGV (1914)] III-3-2
dobber stop: sjtop (Munstergeleen) dobber [SGV (1914)] III-3-2
dochter kind: keͅntj (Munstergeleen), kèntj (Munstergeleen), meidje: mēͅtjə (Munstergeleen) dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2
doek doek: dook (Munstergeleen) doek [SGV (1914)] III-1-3