24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hoare (Q022p Munstergeleen),
ōrə (Q022p Munstergeleen),
horen:
òrə (Q022p Munstergeleen)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
24862 |
dolle kervel |
wilde kervel:
welǝ kervǝl (Q022p Munstergeleen)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dompele (Q022p Munstergeleen)
|
dompelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
25120 |
donderen |
hommelen:
hommelen (Q022p Munstergeleen)
|
donderen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
hommel:
hommel (Q022p Munstergeleen)
|
donder [SGV (1914)]
III-4-4
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doid (Q022p Munstergeleen),
dóat (Q022p Munstergeleen)
|
dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20438 |
doodskleed |
doodskleed:
doädskleid (Q022p Munstergeleen),
doodsmantel:
dootsmantjel (Q022p Munstergeleen),
lang wit kleed:
lang wit kleed (Q022p Munstergeleen, ...
Q022p Munstergeleen),
lijkkleed:
is wit van kleur
liekkleid (Q022p Munstergeleen)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|
17787 |
doof |
doof:
douf (Q022p Munstergeleen)
|
doof [SGV (1914)]
III-1-1
|
19590 |
doofpot |
doofpot:
doͅu̯fpoͅt (Q022p Munstergeleen)
|
doofpot [N 05A (1964)]
III-2-1
|
25123 |
dooien |
afgaan:
aafgoan van ⁄t wêr (Q022p Munstergeleen)
|
dooien [SGV (1914)]
III-4-4
|