23338 |
ziel |
ziel:
zéèl (L288p Nederweert)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (L288p Nederweert),
zien:
zeen (L288p Nederweert),
zēn (L288p Nederweert)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
pien in de zi:j (L288p Nederweert),
pien in de zij (L288p Nederweert),
pien inne zi-j (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
pīēn inne zi-j (L288p Nederweert)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
34580 |
zijladder |
leiers:
lęi̯ǝrs (L288p Nederweert)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lęi̯ǝrs (L288p Nederweert)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
snoeve (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert,
L288p Nederweert),
snuiten:
snoete (L288p Nederweert)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
27824 |
zijwand |
bredden:
brēi̯ǝr (L288p Nederweert),
schot:
(mv)
sxǫtǝ (L288p Nederweert)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
25318 |
zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder |
vierdel:
(meervoud: vierels; verkleinwoord: vierelke). (een vierel is 2125 m2: 100 Weerter roeden (rooje).
vierel (L288p Nederweert)
|
oppervlaktemaat, kwart
III-4-4
|
24401 |
zilvervisje |
schietsmelie:
scheêtsmeelie (L288p Nederweert)
|
zilvervisje
III-4-2
|
19680 |
zitbank |
bank:
ba.ŋk (L288p Nederweert)
|
bank
III-2-1
|