e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grauwe wis grijze wis: grīs wes (Nederweert) Gedroogde wis die men ongeschild verwerkt. [N 40, 13; monogr.] II-12
grendel schoude: sxǭi̯ (Nederweert), schuif: sxȳf (Nederweert) Opgenomen zijn de benamingen voor een schuifgrendel in het algemeen. Het materiaal liet niet toe na te gaan of er mogelijk verschil in benamingen is tussen een ronde of een platte grendel. In P 211 is een grendel rond en een schaaf plat, in Q 196 is een schoude plat. Voor andere plaatsen is een dergelijk onderscheid niet onwaarschijnlijk. Onder het woordtype schoude zijn enkele op -x-auslautende vormen geplaatst die wellicht ook verband houden met onder schaaf geplaatste vormen. Niet met zekerheid kon worden nagegaan of er sprake was van een wisseling f - g (schaaf) of van j - g (schoude). Onder vregel moet wel een draaibare grendel worden verstaan; onder sloop een grote, zware grendel en onder veter een hangslot. [N 7, 47; L 6, 50; L 35, 86; div.; monogr.] I-6
grenssteen, grenspaal paal: (mv)  pø̜̄l (Nederweert) De steen of paal die de grens tussen akkers aangeeft. Langs de grenzen van landerijen worden meest op de hoeken, maar ook op verschillende plaatsen elders dergelijke dikke stenen of palen geplaatst als grensmerkteken. [N 11, 9; JG 1b, 1c, 2c; L 35, 87; L 41, 24; monogr.] I-8
griesmeelpudding griesmeelpudding: Syst. WBD  griesmailpudding (Nederweert) Crème van griesmeel, griesmeelpudding (semoel?) [N 16 (1962)] III-2-3
grijnzen grijnen: griene (Nederweert), griêne (Nederweert) grijnzen [SGV (1914)] III-1-4
grijpen naar pakken: pakke (Nederweert, ... ), vatten: vatte (Nederweert) grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)] III-1-2
groeien groeien: grø̄i̯ǝ (Nederweert) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] I-4
groeien, wassen groeien: grujje (Nederweert), wassen: wasse (Nederweert) groeien III-4-3
groene bladluis luis: loes, mv. luus (Nederweert) insectjes onder een blad, groen [DC 68 (1993)] III-4-2
groene specht houtspecht: houtspeicht (Nederweert) specht, groene ~ (32 groen met gele stuit; komt vaak op de grond; roep lachend [kju-kju] [N 09 (1961)] III-4-1