e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L294p plaats=Neer

Overzicht

Gevonden: 3561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braaf braaf: braaf (Neer), ⁄t kindj is braaf (Neer), patent: petent (Neer) braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)] III-1-4
braakliggen braak: brǭk (Neer), braken: brǭkǝ (Neer) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braambes bramelen: braomel (Neer), bramelten: brōͅməltə (Neer), bramerten: braomerte (Neer) braam(bessen) [RND] || braam^bes || braambes [Roukens 03 (1937)] III-4-3
braambessen bramelten: bromǝltǝ (Neer), bramerten: brǭmǝrtǝ (Neer) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braammes, braamhaak braamhaak: braamhaak (Neer) Een sikkelvormig mes met tegen de achterkant een haak, dat bevestigd is aan een steel. Met het mes snijdt men een braamstengel uit de braamstruik en met de haak trekt men de stengel naar zich toe. [N 40, 123] II-6
braamstruik bramen: bram (Neer), bramendoorn: eigen spellingsysteem sjrtoek - hêk - hek  braeme-döre (Neer), eigen spellingsysteem sjtroek - hëk - hek  braeme-deure (Neer) braam (struik) [Roukens 03 (1937)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] III-4-3
braken keuken: keuke (Neer), kêüken (Neer), kotsen: kotse (Neer), overgeven: èùvergééve (Neer) Overgeven - Kent men het woord kokken, koken i.b.v. overgeven, neiging hebben tot overgeven? Zo ja, uitspraak. [DC 32 (1960)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2
bramenvlaai bramelenvlaai: Syst. WBD  bròòmelteflaaj (Neer), bramenvlaai: Syst. WBD  braomeflaa (Neer), kronselenvlaai: Syst. WBD kroonseleflaaj = kruisbessenvlaai  kroonseleflaaj (Neer), miemertenvlaai: Syst. WBD mȉmerteflaaj = aalbessenvlaai  mīēmerteflaaj (Neer) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
brandblaar brandblaar: brandbloar (Neer) Een brandblaar. [DC 14 (1946)] III-1-2
brandgist bittere stoffen: bittere stoffen (Neer) De aan de randen van gistkuipen aangezette gist en hophars die een zeer donkere kleur hebben. [N 35, 71] II-2