21333 |
huurpenning |
huurpenning:
[beïnvloeding door suggesties "huurpenning [...] worrel, weerder"in de vraagstelling]
heurpennïng (L294p Neer)
|
het geld dat de koper, of huurder contant ontvangt om de overeenkomst te bevestigen [huurpenning, godspenning, handpenning, worrel, weerder] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
trouwerij:
trouwerie (L294p Neer)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21667 |
hypotheek |
hypotheek:
hippetaik (L294p Neer)
|
de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21793 |
iemand graag mogen |
goed kunnen:
good eine konne (L294p Neer),
goed lijden:
good eine lieje (L294p Neer)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19296 |
iemand hinderen |
de pas afsnijden:
de pas aafsjnieje! (L294p Neer),
hinderen:
hinnjere (L294p Neer),
in de weg staan:
(ô).
inne waeg stjaon (L294p Neer),
plagen:
plaoge (L294p Neer),
verhinderen:
verhinjere (L294p Neer),
wars liggen:
(zachter gezegd).
waers likke (L294p Neer),
wars zitten:
waers zitte (L294p Neer)
|
iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)] || iets dat het tot een einde brengen van een handeling in de weg staat [ongerief, mishand] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19232 |
iemand iets op het hart drukken |
de wacht aanzeggen:
de wacht aanzèkke (L294p Neer)
|
iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
verwiete (L294p Neer)
|
iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18865 |
iemand kwaad maken |
pesten:
peste (L294p Neer),
transeneren:
trauseneere (L294p Neer),
treiteren:
(ê).
traetere (L294p Neer)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
de bodem uitpoetsen:
(bodem).
de baom oetpoetse (L294p Neer),
de boks uitvegen:
(broek).
de boks oetvaege (L294p Neer),
verwijten:
verwiete (L294p Neer)
|
iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19291 |
iemand prijzen |
bestuiten:
bestjuute (L294p Neer),
stuiten:
stjuute (L294p Neer)
|
iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|