17961 |
schoppen |
schoppen:
sjöppe (L294p Neer),
stampen:
stjampe (L294p Neer)
|
Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26112 |
schoren |
schoren:
šǭrǝ (L294p Neer)
|
De twee schuine steunbalken die ter versteviging tussen bovenbalk en staander zijn aangebracht. Zie ook afb. 196. [N G, 62d]
II-12
|
24492 |
schors (alg.) |
bast:
eigen spellingsysteem
bast (L294p Neer)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schaal:
eigen spellingsysteem
sjaal (L294p Neer)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25069 |
schortvol |
schootvol:
sjoat(volle) (L294p Neer)
|
de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19506 |
schotel |
telder:
télder (L294p Neer)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
teldertje:
téjerke (L294p Neer)
|
schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17638 |
schouderblad |
schouderblad:
sjouwerblaar (L294p Neer)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18679 |
schoudermanteltje |
pelerinetje (<fr.):
pèllerienke (L294p Neer)
|
schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33059 |
schoven binden |
binden:
benjǝ (L294p Neer),
opbinden:
ǫp˱benjǝ (L294p Neer)
|
Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|