e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slag klats: klats (Neer), oplawaai: oplewaij (Neer), opneuker: opneonker (Neer), slag: sjlaag (Neer), veeg: vaeg (Neer) Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] III-1-2
slaghout slagschei: šlāxšęi̯ (Neer), slot: slǭt (Neer) Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f] I-13
slang slang: ideosyncr.  sjlang (Neer) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] III-4-2
slangboor slangenboor: šlaŋǝbō̜r (Neer) Een boorijzer voor hout dat uitloopt op een scherpe centerpunt met daaromheen twee voorsnijders en eventueel twee gutsjes. De schacht is voorzien van een enkele of een dubbele spiraal die niet snijdt, maar dient om het boorsel uit het boorgat te verwijderen. Met dit boorijzer kan men zeer nauwkeurig boren. Zie ook afb. 74a. [N 53, 165; N G, 31b; monogr.] II-12
slangen schlauchen: šlawgǝ (Neer) Jong bier naar de legerruimte overbrengen. [N 35, 79; monogr.] II-2
slangetje ring: Syst. WBD Zie vr. 106  ring (Neer) Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)] III-2-3
slank fijn: fien (van knëuk) (Neer), smal: sjmaal (Neer) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] III-1-1
slaperig slaperig: sjlaoperig (Neer) Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)] III-1-2
slappe koffie koffie wie schotelenwater: Syst. WBD  kóffie wie sjuttelewater (Neer), zauwel: Syst. WBD  zauwel (Neer), zauwelwater: Syst. WBD  zauwelwater (Neer) Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] III-2-3
slecht dragend ijs er is geen balk daaronder: gein (balken) belk dronger (Neer) slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4