17665 |
vingers (spotnamen) |
tien geboden:
de 10 geboden (L294p Neer),
vuisten:
vūūste (L294p Neer)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22671 |
viool |
viool:
fioal (L294p Neer)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24402 |
visaas |
sprok:
sprok (L294p Neer)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
visgaerd (L294p Neer),
vislijn:
veslien (L294p Neer)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
lijn:
lien (L294p Neer),
snoer:
sjnoor (L294p Neer)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
Syst. WBD
flaa (L294p Neer),
flaaj (L294p Neer)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
toe vlaai:
Syst. WBD
toe flaa (L294p Neer),
toeslag:
Syst. WBD
toeslaag (L294p Neer),
vla met deksel:
Syst. WBD
flaa mét déksel (L294p Neer)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
latjesvlaai:
Syst. WBD
letjesflaaj (L294p Neer),
vla met latjes:
Syst. WBD
flaa mét lètjes (L294p Neer)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20773 |
vlaaiendeksel |
deksel:
Syst. WBD
deksel (L294p Neer)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Syst. WBD
spīēs (L294p Neer, ...
L294p Neer)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|