18958 |
gemene vrouw |
canaille (fr.):
keinaalie! (L294p Neer),
valse kal:
ein valse kal! (L294p Neer),
vrouwmens:
vroumus (L294p Neer),
wijf:
wief (L294p Neer)
|
een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18814 |
gemoed |
gemoed:
gemood (L294p Neer)
|
het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18165 |
genezen |
beter:
baeter (L294p Neer),
genezen:
genaeze (L294p Neer),
klaar:
klaor (L294p Neer),
opgeknapt:
opgeknaptj (L294p Neer),
vaardig:
vaerdig (L294p Neer)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18817 |
genoegen (doen) |
aard aan get hebben:
aard aan get hubbe (L294p Neer)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17560 |
geraamte |
geraamte:
gerèèmtje (L294p Neer)
|
geraamte [N 10a (1961)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
af:
aaf (L294p Neer),
gereed:
gereid (L294p Neer),
klaar:
klaor (L294p Neer, ...
L294p Neer),
vaardig:
vaerdig (L294p Neer)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25066 |
gering aantal, een paar |
paar:
paar (L294p Neer)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20583 |
gerookte paling |
aal:
aol (L294p Neer)
|
panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32979 |
gerst |
gerst:
gɛrst (L294p Neer)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
21893 |
geschenk |
cadeau (fr.):
kedo gaeve (L294p Neer),
presentje (<fr.):
presentje (L294p Neer)
|
dat wat je kado geeft [gave, geschenk, gift, present, zende, kado] [N 89 (1982)]
III-3-1
|