e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

Gevonden: 2098
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
komen komen: komə (Neerglabbeek) komen [ZND 46 (1946)] III-1-2
komkommer komkommer: komkommer (Neerglabbeek) [ZND 41 (1943)] I-7
konijn konijn: kni-jn (Neerglabbeek), knī.n (Neerglabbeek), pl.  kənin (Neerglabbeek), uit: (de vellen van) konijnen; niet: konijnenvellen; (mv.)  knīn (Neerglabbeek) konijn [ZND 29 (1938)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)] III-2-1
koning koning: kī[ə}niŋ (Neerglabbeek), kīning (Neerglabbeek) koning [ZND 28 (1938)], [ZND m] III-3-1
koning en vrouw van een kleur in een hand heer en dame: ex heb də hīr en də dam (Neerglabbeek) Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)] III-3-2
koningin moer: mōr (Neerglabbeek) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6
kookkachel, fornuis cuisinière (fr.): kwīseͅniēͅrə (Neerglabbeek), vgl. Fr. cuisinière  kwizzenjèèr (Neerglabbeek), vuur: veer (Neerglabbeek) de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)] || keukenfornuis III-2-1
kooksel kooksel: kuuksel (Neerglabbeek) het produkt van het koken III-2-3
kool, algemeen: een krop kool hoofd: h‧eͅit (Neerglabbeek), hoofdje: lett. hoofdje  heidsje (Neerglabbeek), kool: kūəl (Neerglabbeek), moesje: meeske (Neerglabbeek) [ZND m]kool, kleine — || koolgroente || krop kool [Goossens 1b (1960)] I-7
kool, overige soorten slechte kool: slechtekiêl (Neerglabbeek) krulkool I-7