e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leggen leggen: legə (Neerglabbeek) leggen [ZND m] III-1-2
lei lei: ein lei (Neerglabbeek) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden leiden: lɛi̯ǝ (Neerglabbeek) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leien dak dak met schaliën: dāk met šaliǝ (Neerglabbeek) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lende lende: pīən innə lendə (Neerglabbeek) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] III-1-1
lendenen en kuil hoop: hű̄ǝp (Neerglabbeek), lenden: lęi̯.njǝ (Neerglabbeek), miltkuil(en): mei̯ljkűlǝ (Neerglabbeek) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: lī[ə}nə (Neerglabbeek) leenen [ZND m] III-3-1
lente, voorjaar lente: ps. omgespeld volgens Frings.  leͅntə (Neerglabbeek), uitersgang: de ûtersjank (Neerglabbeek), uitkomen: ûtkòmme (Neerglabbeek), voorjaar: het viêrjoar (Neerglabbeek), voortijd: de viêrti-jd (Neerglabbeek), vroegjaar: het vreegjoar (Neerglabbeek) lente [ZND 30 (1939)] || voorjaar, lente III-4-4
lepe, doortrapte kerel gehaaide, een -: eine geheidsde (Neerglabbeek), geslepen kerel: ein gesliëpe kèrel (Neerglabbeek), jood: Pas mè good op, want det is einen echte juud De uitdrukking stamt uit de tijd dat joden nog als vaak onbetrouwbare sjacheraars beschouwd en als dusdanig ook behandeld werden  juud (Neerglabbeek) doortrapte kerel || een geslepen kerel || sluw, geslepen persoon III-1-4
leugen / gelogen gelogen (volt.deelw.): dɛt is cheløchə (Neerglabbeek) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1