e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerglabbeek

Overzicht

Gevonden: 2098
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braaf braaf: ich zal ɛs ki.kə of stə bra.v zɛlzen (Neerglabbeek) Ik wil eens zien of (dat) ge braaf zult zijn ! [ZND 46 (1946)] III-1-4
braakland braak: brā.k (Neerglabbeek) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen hel: he.l (Neerglabbeek), hęl (Neerglabbeek) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braam bramen: brīǝmǝ (Neerglabbeek), doorns: dē̜rǝ (Neerglabbeek) Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.] I-5
braambes braamberen: bròmbiêr (Neerglabbeek) braambes III-4-3
braambessen braamberen: brǭmbīǝ.rǝ(n) (Neerglabbeek) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braden braden: broaje (Neerglabbeek), vleesch bra:ien (Neerglabbeek) braden || vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)] III-2-3
braken kotsen: [plat]  keͅtsə (Neerglabbeek), spijen: [gewoon]  spīə (Neerglabbeek) geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] III-1-2
branden branden: branən (Neerglabbeek), Ki-jk maar good ût deste doa di-jn vinger neet aan (ver)bran(d)s: let op dat je daarmee niet bedrogen uit komt Gèè köntsj doaviêr waal èè kèèrske loate branne: voor het verloop daarvan kun je wel erg dankbaar zijn  branne (Neerglabbeek) branden [ZND 01 (1922)] III-2-1
brandhout knabben: knap (Neerglabbeek), knabjes: knepke (Neerglabbeek), stoofhout: stoafhuit (Neerglabbeek), vinkelhout: veŋkəlhøt (Neerglabbeek, ... ), vinkelhuit (Neerglabbeek), vinkelhut (Neerglabbeek), Este neet oppast, dan maak ich vinkelhuit van dich: kijk maar uit, of ik zal je eens duchtig de les spellen  vinkelhuit (Neerglabbeek) [Lk 02 (1953)] [ZND 22 (1936)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] || klein stuk brandhout || sprokkelhout om er de kachel mee aan te maken || stuk (meestal gezaagd) hout als brandstof I-7, III-2-1