33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L367p Neerglabbeek)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
dryf (L367p Neerglabbeek)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
grijnzen:
grinse (L367p Neerglabbeek),
Jòngke, sjei toch in ût möt det grinse (of det gegrinsde kri-gs di-jn gòsting toch neet Samenstellingen: grinskluut,grinserd, grinslap, grinsi-jzer
grinse (L367p Neerglabbeek)
|
grienen, drenzen || huilerig zeuren
III-1-4
|
24498 |
driekleurig viooltje |
viooltje:
vijuul, dim, vejiêlke (L367p Neerglabbeek)
|
viool
III-4-3
|
33662 |
dries |
dries:
drēs (L367p Neerglabbeek)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
18866 |
driftig |
kwaad:
kōͅt (L367p Neerglabbeek)
|
driftig [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
pompernikkel:
pompernichel (L367p Neerglabbeek),
poppernel:
poppernel (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek),
poͅpərneͅl (L367p Neerglabbeek)
|
Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
trog:
(mv)
trø̜̄x (L367p Neerglabbeek)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
20499 |
drinken |
drinken:
dreͅŋkə (L367p Neerglabbeek)
|
drinken [ZND m]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glaas (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek),
glās (L367p Neerglabbeek)
|
drinkglas || glas [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|