21259 |
fietser |
velorijder:
də twī vēlorīərs koͅmmen sich tīgə (L367p Neerglabbeek)
|
De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
34242 |
filter in de melkzeef |
lap:
lap (L367p Neerglabbeek)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
30800 |
flank |
flanken:
flā.ŋkǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
20838 |
flauw |
leps:
leps (L367p Neerglabbeek)
|
flauw
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
van zijn sus af vallen:
velt van zī:nə ses a:f (L367p Neerglabbeek)
|
hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
fletsen:
fletse (L367p Neerglabbeek),
flikflooien:
flikfluje (L367p Neerglabbeek),
mouwvegen:
ook materiaal znd 23, 55
möwvēͅgə (L367p Neerglabbeek)
|
flemen, vleien || flikflooien [ZND 01 (1922)] || mooipraten, mouwvegen
III-1-4
|
18021 |
fluim |
spij:
spī (L367p Neerglabbeek)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
kazelen:
cf. WNT: sub wielewalen (I), 3. (Gewest.) Onsamenhangende taal of onzin uitslaan; steeds van gespreksonderwerp wisselen; wauwelen, kletsen, zeuren. [...] kazelen, zeuren (Maasen en Goossens).
kāzələ (L367p Neerglabbeek)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūǝr (L367p Neerglabbeek)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) boks:
yn flūərə boks (L367p Neerglabbeek)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|