e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
konijn konijn: knīēn (Neeritter) konijn [SGV (1914)] III-2-1
konijnenjong konijntje: kninkəs (Neeritter) konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)] III-2-1
koning koning: keuning (Neeritter), kø̄neŋ (Neeritter), kōneŋ (Neeritter) De koning is een verticale as met bovenop een kroonwiel. Via die constructie zet een rondlopend paard de karnmolen in beweging. Zie ook wld II.3 v.a. blz. 163. [N 12, 56] || De zware staande as die bij de Hollandse molen de drijfkracht van de roeden overbrengt vanaf het aswiel via wieg of bovenbonkelaar en spoorwiel naar de rondsels van de staakijzers. Zie ook afb. 64.23. [N O, 50d; Sche 40; monogr.; A 42A, 14] || koning [SGV (1914)] I-11, II-3, III-3-1
koning van de rosmolen koning: kø̄neŋ (Neeritter) De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28] II-3
koningpot pinpotje: penpø̜tjǝ (Neeritter) De pot op de draagbalk waar de pen van de onderkant van de koning in draait. [N O, 50l; N D, add.] II-3
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning keuken: kø̄kǝ (Neeritter), voorhuis: vø̄rhūs (Neeritter) De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a] I-6
kookbeitel kookbeitel: kǫwk˱bęjtǝl (Neeritter) Koudbeitel of volder waarmee de naden tussen twee ijzeren of stalen platen of de randen van een klinknagelkop worden dichtgeslagen. Op deze wijze ontstaat een afsluiting die water- en gasdicht is. Zie ook afb. 183. Volgens de invuller uit Q 121b werd dit werk met behulp van de pin van de hamer gedaan. [N 33, 118] II-11
kookkachel, fornuis fornuis: fornuis (Neeritter), fərny(3)̄s (Neeritter) fornuis [SGV (1914)] || Vierkante kookkachel met een of meer ovens waarop men verschillende dingen tegelijk kan koken, braden of stoven (fornuis, kookkachel, cuissinière) [N 79 (1979)] III-2-1
kookpot kellen: ijzeren ketel met hengsel voor aardappels en stampot.  kêlle (Neeritter), sauskelle-tje: ijzeren keteltje met hengsel, ongeveer 15 cm. breed en hoog, voor saus.  sauskêlke (Neeritter) pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
kool, algemeen: een krop kool hoofdje: hötje (Neeritter), kool: kuujl (Neeritter) [N Q (1966)] [N Q (1966)] I-7